1. Vereenvoudiging voor call off-voorraden
Om levertijden te verkorten komt het steeds meer voor dat leveranciers voorraden overbrengen naar een opslagplaats van een reeds bekende afnemer in een andere EU-lidstaat. De goederen blijven in eigendom van de leverancier totdat de afnemer deze uit de voorraad haalt (dit wordt ook wel ‘call off-stock’ genoemd). In de huidige btw-regeling verricht de leverancier voor de overbrenging van goederen naar de call off-voorraad een fictieve intracommunautaire levering in zijn eigen lidstaat en een fictieve intracommunautaire verwerving in de EU-lidstaat van aankomst. Zodra de afnemer de goederen uit de call off-voorraad neemt, verricht de leverancier een binnenlandse levering. In principe zal de leverancier zich in de EU-lidstaat van de opslagplaats voor de btw moeten registreren. Momenteel kennen de meeste EU-lidstaten btw-vereenvoudigingen voor call off-stock, maar deze verschillen per land.
Onder de nieuwe geharmoniseerde regeling kwalificeert de overbrenging van goederen naar de opslagplaats in een andere EU-lidstaat niet langer als een fictieve intracommunautaire levering en fictieve verwerving (voor een periode van maximaal één jaar). Zodra de afnemer de goederen uit de voorraad neemt, verricht de leverancier een rechtstreekse intracommunautaire levering aan de afnemer. Een btw-registratie van de leverancier in de EU-lidstaat van aankomst van de goederen is dan niet nodig, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Zo moet onder andere de leverancier en afnemer die van deze vereenvoudiging gebruikmaken een register bijhouden dat ook weer aan specifieke voorwaarden moet voldoen. Daarnaast moet de leverancier op de Opgaaf Intracommunautaire Prestaties vermelden dat hij goederen naar zijn buitenlandse voorraad heeft vervoerd. Indien een ondernemer niet aan alle voorwaarden voor call off-stock voldoet, dient hij zich alsnog te registreren voor de btw.
2. Uniforme regels ter vereenvoudiging van ketentransacties
Bij ketentransacties met opeenvolgende leveringen van goederen tussen drie of meer ondernemers in verschillende EU-lidstaten kan het intracommunautaire goederentransport slechts aan één schakel binnen die keten worden toegerekend. Dit betekent dat het btw-nultarief voor intracommunautaire leveringen slechts op één levering van toepassing is. De overige leveringen zijn lokale leveringen van goederen. In de praktijk kan nog wel eens discussie ontstaan over de vraag aan welke schakel het intracommunautaire goederenvervoer moet worden toegerekend.
Onder de nieuwe regeling geldt als uitgangspunt dat de intracommunautaire levering plaatsvindt in de schakel waarin wordt geleverd aan de ondernemer die het intracommunautaire transport regelt of laat regelen. Dit is doorgaans de eerste levering in de schakel A-B. Op deze fictie zijn ook uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld indien de tussenhandelaar B die het vervoer regelt of laat regelen een btw-identificatienummer van de EU-lidstaat van verzending van de goederen aan de leverancier verstrekt. In dat geval wordt het intracommunautaire goederentransport toegerekend aan de schakel tussen de ondernemer die het vervoer regelt of laat regelen en zijn afnemer (in dit voorbeeld de schakel B-C).
3. Verplicht stellen btw-identificatienummer voor toepassing btw-nultarief
Als de leverancier geen btw-identificatienummer heeft van zijn afnemer óf als hij zijn Opgaaf ICP niet correct heeft ingevuld heeft hij geen recht op toepassing van het nultarief voor intracommunautaire leveringen. Op dit moment zijn dit geen materiële voorwaarden voor toepassing van het nultarief. Lidstaten kunnen het nultarief niet weigeren indien niet aan deze cumulatieve voorwaarden is voldaan. Vanaf 1 januari 2020 kunnen lidstaten het recht op het nultarief wél weigeren wanneer niet aan deze cumulatieve voorwaarden wordt voldaan.
4. Vereenvoudigde bewijsvoering voor intracommunautaire leveringen
De vierde quick fix voorziet in de harmonisering en vereenvoudiging van de regels omtrent het bewijs van vervoer voor de toepassing van het btw-nultarief bij intracommunautaire leveringen. Om aanspraak te maken op het btw-nultarief moeten ondernemers onder meer bewijzen dat goederen van de ene naar de andere EU-lidstaat zijn verzonden. Momenteel hanteren EU-lidstaten voor de bewijsvoering verschillende regels. Dit leidt tot onzekerheid en aanzienlijke administratieve lasten voor ondernemers die grensoverschrijdend handelen.
Volgens de nieuwe regels is sprake van een weerlegbaar vermoeden van vervoer naar een andere EU-lidstaat indien de leverancier minstens twee niet-tegenstrijdige bewijsstukken kan overleggen die onafhankelijk van elkaar zijn opgesteld. Hierbij valt te denken aan getekende CMR-documenten, in combinatie met een door de bank afgegeven afschrift van betaling voor het vervoer. Logistieke dienstverleners zullen naar verwachting onder de nieuwe regels een (nog) belangrijkere rol gaan spelen in het kader van de bewijsvoering voor de toepassing van het btw-nultarief.
Heeft u vragen of opmerkingen?
Neem contact op met onze btw-adviesgroep.