Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is er geen sprake van economische verwevenheid (en dus geen fiscale eenheid btw) tussen een stichting voor primair onderwijs en een bv die onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel ter beschikking stelt, waarin de stichting een aandelenbelang van 72% houdt. De door de bv behaalde omzet bestaat voor 27,2% uit het ter beschikking stellen van personeel aan de stichting.
Economische verwevenheid
Er is volgens het hof geen sprake van economische verwevenheid aangezien de activiteiten van de bv en de stichting niet strekken tot verwezenlijking van eenzelfde economisch doel aangezien:
- De bv en de stichting geen gezamenlijke klantenkring bedienen. De stichting bedient namelijk de leerlingen en de bv bedient de onderwijsinstellingen.
- De activiteiten van de bv ook niet in hoofdzaak (dat wil zeggen meer dan 50%) voor de stichting worden uitgeoefend. Slechts 27,2% van de diensten door de bv bestaat uit het ter beschikking van het personeel aan de stichting.
Ten aanzien van punt 2 refereert het hof aan een arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2013 waarin het begrip “onderling niet verwaarloosbare economische betrekkingen” is geïntroduceerd. Volgens het hof heeft het begrip “onderling niet verwaarloosbaar” (dat wil zeggen ook minder dan 50%) het criterium “in hoofdzaak” niet vervangen. In het geval waarin sprake is van twee verticaal gelieerde (rechts)personen is volgens het hof het criterium “onderling niet verwaarloosbaar” niet van toepassing.
Aangezien belanghebbende in cassatie is gegaan is het nu aan de Hoge Raad om een uitspraak te doen. Het laatste woord is hier dus nog niet over gezegd. Ons inziens maar goed ook want wij twijfelen aan het oordeel van het hof dat in dit geval het criterium “onderling niet verwaarloosbaar” niet van toepassing is. Deze zaak wordt dus vervolgd.
Wij zijn benieuwd naar het oordeel van de Hoge Raad!