Omzetbelasting
Wijziging plaats van dienst – virtuele diensten
De plaats van dienstregels ten aanzien van culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve en vermakelijkheidsdiensten die virtueel worden verricht gaan wijzigen: vanaf 1 januari 2025 is btw verschuldigd in de lidstaat van de woon- of vestigingsplaats van de afnemer. Momenteel is btw verschuldigd in de lidstaat waar het evenement of de activiteit daadwerkelijk plaatsvindt. Hieronder twee voorbeelden (B2B en B2C) uit de memorie van toelichting ter verduidelijking van deze wijziging:
Voorbeeld B2B virtuele diensten:
Kunstenaar Z is gevestigd in Nederland en verzorgt via het internet en vanuit Nederland een interactief cultureel evenement. Kunstenaar Z biedt ondernemer X virtueel toegang tot dit evenement. Ondernemer X is gevestigd in lidstaat B.
- Huidige wetgeving: btw verschuldigd in Nederland (plaats evenement/activiteit)
- Na wetswijziging per 1 januari 2025: btw verschuldigd in lidstaat B (vestigingsplaats afnemer) ⇒ registreren in lidstaat B, tenzij verleggingsregeling van toepassing is.
Voorbeeld B2C virtuele diensten:
Kunstenaar Z is gevestigd in Nederland en verzorgt via het internet vanuit Nederland een interactieve culturele activiteit. Particulier Y neemt virtueel deel aan deze activiteit in de zin dat hij «live» bij de activiteit aanwezig is zonder dat hij daadwerkelijk fysiek aanwezig is. De woonplaats van particulier Y is lidstaat B.
- Huidige wetgeving: btw verschuldigd in Nederland (plaats evenement/activiteit)
- Na wetswijziging per 1 januari 2025: btw verschuldigd in lidstaat B (woonplaats afnemer) ⇒ registeren en afdragen in lidstaat B, tenzij registratie Unieregeling en afdracht in Nederland via het éénloketsysteem.
Wijziging ‘aanvullende margeregeling’
Momenteel kan een wederverkoper die antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen een verlaagd btw-tarief heeft aangekocht op verzoek de margeregeling toepassen op de doorlevering. Vanaf 1 januari 2025 komt deze mogelijkheid te vervallen.
Herzieningsregels (kostbare) verbouwingsdiensten
Per 1 januari 2026 wordt de bestaande btw-herzieningsregeling uitgebreid naar diensten aan onroerende zaken van tenminste € 30.000, zoals verbouwingen en onderhoud. Ondernemers moeten voortaan vijf jaar lang bijhouden of de initiële btw-aftrek op dergelijke diensten moet worden gecorrigeerd. De reden hiervoor is dat sommige ondernemers die (uiteindelijk) btw-vrijgesteld verhuren momenteel toch alle btw op verbouwingskosten in aftrek brengen. Dit geschiedt bijvoorbeeld door een pand eerst kortdurend te verhuren (bijvoorbeeld als studentenkamers of als huisvesting voor arbeidsmigranten) en in het daaropvolgende jaar over te stappen op btw-vrijgestelde langdurige verhuur van woningen. De huidige wetgeving bevat geen mogelijkheid om de btw-aftrek in die situaties te herzien. In 2017 is er al eens een internetconsultatie voor een dergelijke regeling geweest. Dit heeft echter tot op heden nooit tot een wetsvoorstel geleid.
Afschaffen verlaagd btw-tarief van 9%
Culturele goederen en diensten – uitgezonderd bioscopen en dagrecreatie
Het verlaagde btw-tarief op culturele diensten komt te vervallen. Vermoedelijk gaan de volgende diensten vanaf 2026 onder het 21%-tarief vallen: het verlenen van toegang tot circussen, dierentuinen, musea, muziekoptredens en toneeluitvoeringen en sportwedstrijden. Hierop is er al veel weerstand vanuit de branches, dus het is afwachten hoe het wetsvoorstel er uiteindelijk uit gaat zien.
Daarnaast wordt het verlaagde btw-tarief op culturele goederen afgeschaft. Wat er onder ‘culturele goederen’ wordt verstaan is nog niet geheel duidelijk. Vermoedelijk wordt hiermee gedoeld op de levering van kunstvoorwerpen door de maker, maar we kunnen niet op voorhand uitsluiten dat deze tariefverhoging zich ook gaat uitstrekken tot de levering van boeken, tijdschriften en kranten. Dat zou verstrekkende gevolgen meebrengen, dus ook hierop zien wij veel weerstand vanuit de branche.
Logies – uitgezonderd kampeerterreinen
Overnachtingen in hotels of in accommodaties op vakantieparken zullen met ingang van 2026 met 21% btw belast worden, dit is nu nog 9%. Dit geldt naar verwachting ook voor accommodaties die bijv. via AirBnB kortdurend verhuurd worden aan recreanten, en in veel gevallen voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. Het huidige verlaagde btw-tarief voor kampeerterreinen blijft behouden en is uitgezonderd van de verhoging naar het algemene tarief 21%. Het is te verwachten dat een dergelijke uitzondering in de praktijk tot discussies gaat leiden, bijvoorbeeld wanneer op een kampeerterrein ook vakantiewoningen staan.
Agrarische goederen en diensten
Het verlaagde btw-tarief van 9% is van toepassing op bepaalde agrarische goederen en diensten. Het gaat dan bijvoorbeeld om pootgoed bestemd voor de teelt van groenten en fruit, rundvee, schapen, geiten en varkens, beetwortelen en rondhout. Een volledige opsomming is opgenomen in Tabel I behorende bij de Wet op de omzetbelasting 1968. Per 1 januari 2025 vervalt voor deze agrarische goederen het verlaagde tarief. Vanaf dat moment is het algemene tarief van 21% van toepassing. Het algemene tarief van 21% gaat met ingang van 1 januari 2025 ook gelden voor het opfokken van dieren en het opkweken van planten. Voor de volledigheid merken wij op dat voor voedingsmiddelen en sierteeltproducten (zoals bloembollen, bloemen en planten) het verlaagde btw-tarief in stand blijft.
Overdrachtsbelasting
Wetswijziging samenloopvrijstelling vastgoedaandelentransacties
De samenloopvrijstelling in de overdrachtsbelasting wordt per 1 januari 2025 aangepast om een gelijk speelveld te creëren tussen aandelentransacties en ‘stenen’ transacties. Reden voor het wetsvoorstel is het bestrijden van niet-heffing van btw en overdrachtsbelasting bij verkrijging van aandelen in een vastgoed-bv met daarin nieuw gebouwd onroerend goed. Hierbij de belangrijkste aanpassingen op een rij:
- De samenloopvrijstelling blijft van toepassing op vastgoedaandelentransacties met onroerend goed dat gedurende twee jaar na het verkrijgen voor 90% of meer is gebruikt voor activiteiten ter zake waarvan btw verschuldigd is.
- Als het vastgoed in de vennootschap voor minder dan 90 procent voor btw-belaste prestaties wordt gebruikt (zoals bij de verhuur van woningen of vastgoed in de onderwijs- of zorgsector), is de verkrijging van de aandelen belast met 4% overdrachtsbelasting.
Wijziging voorwaarden splitsingsvrijstelling overdrachtsbelasting
De splitsingsvrijstelling beoogt dat de overdrachtsbelasting geen belemmering vormt voor ondernemingen die willen herstructureren. De voorwaarden van de vrijstelling worden nu aangescherpt. Reden hiervoor is het voorkomen van herstructureringen van ondernemingen enkel met het oog op het kunnen verkopen van vastgoed aan derden zonder heffing van overdrachtsbelasting. In dergelijke situaties wordt bij overdracht van onroerend goed in het kader van een splitsing de splitsingsvrijstelling toegepast, waarna de bij de splitsing verkregen aandelen verkocht worden aan een derde. Indien de verkrijging van die aandelen door de derde niet belast is met overdrachtsbelasting (want er is geen sprake van een onroerendezaakrechtspersoon) drukt er in het geheel geen overdrachtsbelasting. Bij een directe verkoop zou er echter wel overdrachtsbelasting drukken.
De voorgestelde voorwaarden zijn meer in lijn met de andere ondernemingsfaciliteiten in de overdrachtsbelasting. Op een splitsing binnen concern zijn dan de voorwaarden van de interne reorganisatievrijstelling van toepassing. Op een splitsing buiten concern zijn dan de voorwaarden van de fusievrijstelling van toepassing (= aanhoudingseis op aandelen en voortzettingseis t.a.v. ondernemingsactiviteiten).
Motorrijstuigenbelasting en Accijnzen
Voor elektrische auto’s blijft er een fiscaal vriendelijker regime in de motorrijtuigenbelasting (MRB) bestaan. De huidige MRB-vrijstelling wordt echter wel vervangen voor een (gereduceerde) heffing. Dit houdt in dat de eigenaar ongeveer even veel belasting betaalt voor de in verhouding zwaardere elektrische auto als voor een vergelijkbare auto met een verbrandingsmotor. In 2025 betaalt bezitter van een elektrische auto 25% van de normale MRB. In de Voorjaarsnota is voorgesteld om dit percentage in de jaren 2026 t/m 2030 te verhogen van 60% naar 70%.
Daarnaast wordt de huidige accijnsverlaging op brandstof met een jaar verlengd, waardoor deze doorloopt tot eind 2025. Verder komt met ingang van 1 januari 2025 de bpm-vrijstelling voor (btw)ondernemers te vervallen. Bestelauto’s worden daardoor (veel) duurder.